وَالضُّحَىٰ
Ik zweer bij den glans van den ochtend.
وَاللَّيْلِ إِذَا سَجَىٰ
En bij den nacht als die duister wordt.
مَا وَدَّعَكَ رَبُّكَ وَمَا قَلَىٰ
Uw Heer heeft u niet vergeten, en haat u niet.
وَلَلْآخِرَةُ خَيْرٌ لَّكَ مِنَ الْأُولَىٰ
Waarlijk het volgende leven zal beter dan dit tegenwoordige leven voor u wezen.
وَلَسَوْفَ يُعْطِيكَ رَبُّكَ فَتَرْضَىٰ
Uw Heer zal u eene belooning geven, waarover gij wel voldaan zult zijn.
أَلَمْ يَجِدْكَ يَتِيمًا فَآوَىٰ
Vond hij u niet als een wees, en heeft hij geene zorg voor u gedragen?
وَوَجَدَكَ ضَالًّا فَهَدَىٰ
En vond hij u niet dolende in dwaling, en heeft hij u niet de waarheid binnengeleid?
وَوَجَدَكَ عَائِلًا فَأَغْنَىٰ
En vond hij u niet nooddruftig, en heeft hij u niet verrijkt?
فَأَمَّا الْيَتِيمَ فَلَا تَقْهَرْ
Verdruk daarom den wees niet.
وَأَمَّا السَّائِلَ فَلَا تَنْهَرْ
Noch verdrijf den bedelaar;
وَأَمَّا بِنِعْمَةِ رَبِّكَ فَحَدِّثْ
Maar verklaar Gods goedheid.